Grammatica

Een aantal elementen van de arabische gramatica

Zelfstandige naamwoorden

  • Gebruik van het bepaald lidwoord اَل . Een zelfstandig naamwoord is bepaald of onbepaald. De toevoeging van het lidwoord اَل maakt het bepaald: اَلبَيتُ (het huis), بَيتٌ (een huis). De uitgang is (in de nominatief) een ُ (bij een bepaald) en ٌ (bij een onbepaald zelfstandig naamwoord).

  • Arabische zelfstandige naamwoorden zijn manlijk of vrouwlijk, er is geen onzijdig. De woorden die eindigen op de ta-marbuuta ة zijn vrouwelijk. Soms wordt de ة gebruikt om van een manlijk woord een vrouwelijk woord te maken: عمّ (oom) en عَمة (tante). Voor veel zelfstandige naamwoorden heeft het natuurlijk geen zin een woord vrouwelijk te maken: بُسْتانٌ (tuin) is manlijk en het toevoegen van een ة zal er echt geen vrouwelijke tuin van maken. Een aantal veelgebruikte woorden die vrouwelijk zijn maar niet eindigen op ة zijn: أُمّ (moeder), عَجوزٌ (oude vrouw), de lichaamsdelen waar er twee van zijn يَد (hand), عَين (oog), قَدَمٌ (voet) en verder ook: بِئر (bron), أَرْضٌ (grond), شَمْسٌ (zon), دَارٌ (huis) رِيحٌ (wind), نَفسٌ (ziel), سوقٌ (soeq, markt), نَارٌ (vuur), كَأسٌ (beker), خَمْرٌ (wijn) en zo zijn er nog meer.

  • Bijvoeglijke naamwoorden hebben bijna altijd een vrouwelijke vorm die van de manlijke vorm is afgeleid door toevoeging van ة . De hete zon wordt: اَلشّمْشُ اُلحارة (zon is immers vrouwelijk)

  • De uitgang in de nominatief is een ُ , in de genitief een ِ , en in de accusatief een َ als het om een bepaald zelfstandig naamwoord gaat. Voor de onbepaalde vorm is de uitgang een ٌ voor de nominatief, een ٍ voor de genitief en een ً voor de accusatief is. Er zijn ook woorden die in de genitief en de accusatief dezelfde uitgang hebben. Veel meervoudsvormen hebben in de onbepaalde vorm alleen ُ in de nominatief en een َ in zowel de genetief als de accusatief scholen: nominatief مَدارِسُ en genitief en accusatief مَدارِسَ

  • De meervoud van een aantal manlijke woorden en veel vrouwelijke woorden ontstaat uit het enkelvoud door de uitgangen ونَ (manlijk, nominatief) ِينَ (manlijk genitief en accusatief) en ات (vrouwelijk). Voorbeelden: slager-slagers جَزّار جَزّارونَ en dienstmeid -meidenخَادِمة خادمات Voor de meeste manlijke woorden geldt echter dat het meervoud per woord uit het hoofd moet worden geleerd. Er zijn wel een aantal veelvoorkomende meervoudsvormen: أقْعال , فُعول , فِعال , فُعُل , أفْعُل Dit soort meervoudsvormen wordt gezien als zelfstandige naamwoorden in vrouwelijk enkelvoud: het huis heeft veel ramen شَبَابيكُ اُلبيْتِ كَثيرةٌ .

  • Naast enkelvoud en meervoud kent het arabisch ook een duale vorm. De duale vorm onstaat uit het enkelvoud door اَنِ (nominatief) of َينِ (genitief en accusatief) toe te voegen: 2 ogen-- عَيْنانِ (nominatief) عَيْنَينِ (genitief en accusatief)

Bijvoeglijke naamwoorden, vergrotende trap

De vergrotende trap (groot: groter) heeft een verschillende vorm voor manlijk, vrouwelijk en meervoud (groot: كَبير . overtreffende trap manlijk: أكْبَر , vrouwlijk: كُبْرَى , meervoud: كُبَر ). Als bijvoeglijk naamwoord bepaald is (door ال , of door bepaalde genitief) dan gaat het om de overtreffende trap (groot: grootst) en wordt de manlijke vorm gebruikt.

Hij is de langste van zijn familieهو اُلأطْوَلُ في أهْلِهِ

Bezitsconstructie met genitief

Het hart van de hond: قَلْبُ الكَلْبِ Er staat dus niet 'een' hart van de hond. كَلب krijgt de uitgang van de genitief: الكَلبِ.
De hond van het kleine meisje: كَلْبُ البِنتِ الصَّغيرةِ Er staat dus niet: het kleine hondje van het meisje omdat de uitgang en de ة van 'klein' aangeven dat het bij meisje hoort.
Een huis van een man: بَيتُ رَجُلٍ. Omdat 'man' onbepaald is, is huis dat ook.
In het arabisch is er geen constructie voor 'een huis van de man'.
Het kleine hart van de grote hond: قلبُ الكَلبِ الكَبيرِ الصغيرُ. bijvoeglijk naamwoord van eerste naamwoord moet als laatste komen.
Opbreken van de vorige zin met لِ voorzetsel: القلب الصَّغير لِلكلب الكَبير
Het hart van de hond van de zoon van de man: قلبُ كَلبِ ابنِ الرّجُلِ

Voorzetsels

Voorzetsels worden gevolgd door naamwoorden in de genitief.

Zinsopbouw

  • naamwoordelijke zinnen (zinnen die beginnen met een naamwoord) en werkwoordelijke zinnen. Een voorbeeld van een naamwoordelijk zin: هذا مَسْجِدٌ و ذلك بَيتٌ Dit is een moskee en dat is een huis.
  • bijvoeglijke naamwoorden die het attribuut van een zelftandig naamwoord (het kleine huis) zijn volgen na het zelfstandige naamwoord en komen daarmee overeen in geslacht, getal (enkelvoud/duaal/ meervoud) en bepaaldheid. البيتُ الصغيرُ Bijvoeglijke naamwoorden die predicatief worden gebruikt (het huis is klein) volgen na het zelfstandige naamwoord en komen daarmee overeen in geslacht, getal (enkelvoud/duaal/ meervoud), maar zijn onbepaald البيتُ صغيرٌ.
  • gebruikelijke volgorde werkwoordelijke zin: (vraagwoorden) - werkwoord - onderwerp - lijdendVoorwerp - meewerkendVoorwerp aangevuld met bepalingen van tijd, plaats en omstandigheden; Bepalingen van tijd vaak helemaal vooraan
  • Als in een zin het onderwerp toch voor het werkwoord staat dan komt het werkwoord qua persoonsvorm daarmee overeen
  • Als in een zin het werkwoord voor het onderwerp komt dan staat het in de 3e persoon enkelvoud. Tenzij het onderwerp een vrouw is en direct achter het werkwoord staat, dan staat het werkwoord in de 3e persoon vrouwelijk

Werkwoorden

Zoals in de meeste talen kan men vanuit de stam van een werkwoord veel verschillende woorden vormen. Zo kunnen van het werkwoord lopen onder andere de volgende woorden worden gevormd: gelopen, loper, lopend, liep, lopen, loopt, lopende. Iets dergelijks kan ook in het arabisch.

Actief en passief deelwoord

Het actief deelwoord ( فَاعِل ) is soms een zelfstandig naamwoord en soms een bijvoeglijk naamwoord. Voorbeelden: عادِلٌ (rechtvaardig), شاهِد (martelaar).

Het passief deelword ( مَفْعول ) wordt als bijvoeglijk naamwoord gebruikt. Voorbeelden: مَشْهورٌ (beroemd), مَكْتوبٌ (geschreven).

De a/an uitgang

Deze uitgang wordt in verschillende situaties gebruikt. De meest voorkomende zijn:

  • in de eerste plaats voor de accusatief
  • voor bijwoordelijke bepalingen (جِدّاً صباحاً اليومَ أيضاً دائماً)
  • voor naamwoordelijk deel van gezegde
    لَيسَ كانَ اارّجُلُ طَويلاً
    ليسَت هذه البنت جَميلةً
  • uitgang naamwoord na bepaalde voegwoorden die naamwoordelijke zin inleiden (لكن إنَّ أنَّ لانَّ ) naamwoord houdt die a/an uitgang ook al is het de nominatief van de naamwoordelijke zin:
    ذهب البنت و لكنّ الولدَ رجع
    سمعتُ أنَّ مُحَمَداً مَريض

Ontkenningen

Allerlei vormen van ontkenningen.

naamwoordelijke zinnen:

  • ما + naamwoordelijke zin:
  • لاَ + zelfstandig naamwoord in accusatief:
  • لَيْسَ zelf een werkwoord, zonder imperfect; accusative of بِ met genitive: لَسْتُ عالِمًا of لَسْتُ بِعالِمٍ ik ben niet geleerd

werkwoordelijke zinnen:

  • verleden wordt ontkend door ما + perfect of لَمْ + jussive: ما كَتَبَ of لَمْ يَكْتُبْ hij heeft niet geschreven
  • heden wordt ontkend door ما + imperfect: ما يَكْتُبُ hij is niet aan het schrijven
  • toekomst wordt ontkend door لَن + subjunctief: لن يَكتُبَ hij zal niet schrijven
  • algemene ontkenning door لا + imperfect: لا يَكْتُبُ hij schrijft niet
  • َمّا + jussive: nog niet: لَمّا يَكْتُبْ hij heeft nog niet geschreven (maar zal dat misschien nog doen)

overige:

  • بَل nee, correctie
  • غَيْرٌ zelfstandig naamwoord met de betekenis 'de andere': المُلوك و غَيْرُهُمْ de koningen en anderen

كانَ en قَدْ

  • كانَ en يَكُونُ :worden: neemt de plaats in van 'zijn' als het nodig is om de verleden tijd of toekomstige tijd aan te duiden
    الرَّجُلُ في الدّارِ : de man is in het huis
    كانا الرَّجُلُ في الدّارِ : de man was in het huis
    يكونُ الرَّجُلُ في الدّارِ : de man zal in het huis zijn
  • كانَ als hulpwerkwoord
    كانَ + perfect: plusperfect eventueel in combinatie met قَدْ
    كانَ + imperfect: aanduiding herhaalde actie: كانَ يَرْكَبُ hij was gewoon om te rijden ...
  • قَدْ + perfect: Handeling is zojuist afgelopen. Hij is net weggegaan: قد ذَهَبَ
    قَدْ + imperfect: soms is het zo

De lijdende vorm

De passieve vorm kan alleen gebruikt worden als degene die de aktie uitvoert niet genoemd wordt:

  • كُتِلَ زَيْدٌ Zayd was gedood
  • عِنْدَ مَدِينةٍ يُقالُ لَهُ مارُوات Bij een stad met de naam Marouat

Het is niet mogelijk om in het arabisch te zeggen "Zayd was gedood door Mohammed", alleen "Mohammed doodde Zayd" is mogelijk

Een aantal veelgebruikte passieve vormen:

وُلِدَ Hij werd geboren..
يُجَد Er werd gevonden, Er was..
سُمِّيَ Hij heette..
عُقِبَ الاجتماع De vergadering werd gehouden..

In het arabisch wordt er niet veel gebruik gemaakt van de passieve vorm. In plaats van 'men zei' te vertalen met قِيلَ zal vaak gezegd worden قَالوا 'ze zeiden, actieve vorm, meervoud'.

ِAls.. dan..

إن

  • perfect+perfect of jussive+jussive: إن فَعَلْتَ هذا هَلَكْتَ of إن يَفْعَلْ هذا تَهْلِكْ
  • إن لا wordt vaak afgekort tot (kan ik niet schrijven???)
  • مَن en ما ook vaak als conditionele particles: hij die zich stil houdt is veilig: مَن سَكَتَ سَلِمَ ِ :
  • Toen, wanneer, in het geval dat: إذْ (voor verleden, met perfect of imperfect) en إذا (voor toekomst, met perfect)

De getallen

De officiele regels rond tellen zijn vele. Het getal 1 kent twee vormen. Allereerst als voornaamwoord أَحَد (vrouwelijk إِحْدى ) en daarna als bijvoeglijk naamwoord واحِد (vrouwelijk واحِدة ). Voor twee geldt dat het arabisch de duale vorm kent en het getal alleen als benadrukking van het getal twee dient. Het getal 2 is een zelfstandig naamwoord اِثْنانِ (in de bezitsconstructie met genetief اِثنا ). De vrouwelijke vorm is اِثنَتانِ . De vom van twee is van hetzelfde geslacht als wat geteld wordt.

3 tem 10 zijn nouns en volledig vervoegd. Ze zijn van het andere geslacht van dat wat er geteld wordt (in enkelvoud) en zet het getelde in de meervoud-genitive; 13 tem 19 zijn indeclinable en zet het getelde in de enkelvoud-accusative; tientallen worden met oblique case vervoegd. 100 heeft de vreemde spelling مِائَةٌ. Ik bleef in het land 4 maanden en elf dagen: بَقِيتُ في البلادِ أرْبَعَةَ أشْهُرٍ و أحَدَ عَشَرَ يَوْمً

Dat أنْ en أنَّ , إنَّ

Hij zei dat ..., Hij hoorde dat ..., hij wil graag dat ..., Het is niet mogelijk dat ...

  • إنَّ wordt gebruikt om niewe naamwoordelijke zin te starten, maar ook als voegwoord 'dat' na قالَ: hij zei dat Zaid op reis is: قالَ إنَّ زَيْدً مُسافِرٌ
  • na andere werkwoorden die een zin inleiden beginnend met een zelfstandig naamwoord wordt أنَّ gebruikt. Bij volgende werkwoordelijke zin: أنَّ moet gevolgd worden door هُ of ها.
  • أنْ met subjunctief na werkwoorden van wens en doel (moeten kunnen willen, opdracht geven)
    لا يُمكِنُها أنْ تَجاءَ
    يجبُ يليك أنْ تَسْمَعَ يليَّ

De man die ...

الّذي met vervoegingen wordt gebruikt als het onderwerp bepaald is

  • اَلرَّجُل الّذي قَتَلَ أبي De man die mijn vader doodde
  • اَلرَّجُل الّذي قَتَلَهُ أبي De man die door mijn vader werd gedood
Als onderwerp onbepaald is (een man die ...) wordt de bijzin zonder extra woorden (zonder الّذي) toegevoegd. De vrouwelijke vorm enkelvoud is الّتي

  • في الايام الّتي أذهب فيها إلي الخامعة Op de dagen dat ik naar de universiteit ga ...

Houten stoelen dergelijke

zowel met accusatief als met genitief? een houten stoel: كُرْسيُّ خَشَبٍ

bronnen

De belangrijkste bronnen voor de grammatica zijn geweest:

A.S. Tritton, Arabic, ISBN 0.340.02771.9, publisher David McKay Company
Ed de Moor, Arabisch voor beginners, 6e druk 1999, ISBN 90.6283.617.8, uitgeverij Coutinho

versie: 11 november 2007; copyright: Drikus Kleefsman