Hts
De volgende tekst is overgenomen uit 'De Rijkshogeschool Groningen, een geschiedenis met toekomst', blz. 83-89. Uit de tekst wordt duidelijk dat de HTS een voortzetting is van de MTS, waar in de eerste paragraaf sprake van is. De HIO is de informatica-afdeling waarvan in de laatste paragraaf de oprichting in 1980 wordt vermeld.
De MTS en het einde aan de techno-educationele chaos
Aan het begin van de twintigste eeuw was de situatie wezenlijk veranderd. De industriële ontwikkeling was weliswaar langzamer op gang gekomen dan in omringende landen, maar was in deze periode in een stroomversnelling geraakt. Er ontstond dus een grote vraag naar gespecialiseerd technisch personeel. In de voorafgaande jaren waren er in de hele stad verschillende opleidingen ontstaan, die diverse vormen van technisch onderwijs aanboden. Zo kon men onder meer lessen volgen aan de Dagambachts- school, de Avondschool voor Am bachtslieden, de Avondtekenschool, de Machinistenschool en natuurlijk de Burgeravondschool en de Academie Minerva. Een dergelijke wildgroei van technische opleidingen, die elkaar deels overlapten maar die ook hiaten vertoonden, was de gemeente Groningen een doorn in het oog. Zij wilde, mede met het oog op een gewenste industriële groei in Stad en Ommelanden, een breed en zo volledig mogelijk aanbod van technische opleidingen - en dus van nijverheidspersoneel - kunnen presenteren. Het gegeven dat de Academie Minerva in 1905 een opleiding Bouw- en Meubeltechnieken aan haar bestaande opleidingen toevoegde, was naar het oordeel van de gemeenteraad niet voldoende om de behoete aan technisch vakonderwijs te bevredigen. Om een einde te maken aan de techno-educationele chaos die er in de stad heerste, besloot de gemeenie in 1913 tot de oprichting van een Middelbare Technische School. Bouwkunde zon daarin één van de opleidingen vormen. Het bestuur van de Academie Minerva immers een school onder gemeentelijke bescherming, moest dus met lede ogen aanzien dat dankzij de gemeente haar afdeling bouwkunde zou verdwijnen. Het vreesde dat zijn afdeling beeldende- en toegepaste kunst geïsoleerd zou komen te staan. Daarom besloot het bestuur zijn werkzaam- heden te staken, mits ook de andere afdelingen van Minerva bij de nieuwe MTS ondergebracht zou worden. De gemeente stemde daarmee in: vanaf dat moment gingen MTS en de Academie Minerva verder onder de naam 'Gemeentelijke instellingen voor nijverlheidsonder- wijs'. De eerder genoemde Dagambachtsschool zou als een instelling voor lager technisch onderwijs zelfstandig verder gaan (uit de ambachtsschool omslond later de LTS).
De nieuwe MTS aan de Petrus Driessenstraat
Het duurde nog enkele ]aren voordat de MTS daadwerke- lijk van start kon gaan. Verschlllende opleidíngen, die formeel reeds bij de MTS waren ondergebracht, gingen voorlopig nog als semi-zelfstandige opeidingen door in verschillende gebouwen in de stad. Pas met de benoeming van de eerste directeur, Tr. ].G. Wíebenga, in 1921 kon een aanvang gemaakt worden met de definitieve organisatie van de MTS. Wiebenga had een dubbele taak. In de eerste plaats moest hij op korte termijn een organisatiestructuur voor de nieuwe MTS op poten zetten en proberen de verschillende 'oude' opleidingen te integreren tot een nieuw geheel. De tweede taak van de directeur was van een geheel andere orde, In februari 1922 ontving hij van het Groningse College van Burgemeesters en Wethouders de opdracht om aan de Petrus Driessenstraat een nieuw schoolgebouw neer te zetten. Hoewel Wiebenga reeds diverse gebouwen in Nederland op zijn naam had staan, was de opdracht van het gemeentebe stuur toch een unieke. Het was namelijk voor het eerst dat voor de bouw van een schoolgebouw een civiel ingenieur werd ingeschakeld. Wiebenga had echter bijzonder weinig tijd gekregen voor zijn ontwerp: reeds het volgend jaar zou het gebouw klaar moeten zijn. zodat de MTS-cursussen al in september in het nieuwe gebouw plaats konden vinden. Hij zou in die opzet slagen, hoewel de eerste maanden nadat de leerlingen de lokalen hadden betrokken er nog wel her en der bouwmaterialen rondslingerden. Door de functionele toepassingen van nieuwe bouw-materia- len. nieuwe bouwconstructies, met inachtneming van het gebruiksdoel van het gebouw en de daaruit voortvloeiende architectonische vormgeving is het gebouw van de MTS een typisch voorbeeld van het zogenoemde 'Nieuwe Bouwen' geworden. In onze tijd wordt het gebouw juist daarom als een belangwekkend architectonisch element in het stadsbeeld beschouwd, maar in de jaren twintig stuitte deze architecto- nische vernieuwing veelal op weerstand. Een gemeenteraads- lid waarschuwde tegen de reusachtige oppervlakte van glas, waardoor de gevels een weerzinwekkende indruk moeten maken, vooral bij iemand die een klein beetje anders gewend is". Het is misschien om deze reden dat het stadsbestuur had besloten het gebouw buiten het stadscen- trum, in de nog nauwelijks bebouwde omgeving van de Korteweg, te situeren. Zoals het 'Nieuwe Bouwen' voor Wiebenga een uiting van een nieuwe tijdgeest moest zijn, zo zou ook het technisch onderwijs een geheel ander uitgangspunt moeten krijgen. ln zijn eerste jaarverslag van 1922 schrijñ hij: “Een geheel nieuw schoonheidsbeeld is zich aan het ontwikkelen eene schoonheid, die reeds tot uiting komt zoals in automobie- len, kleeding, electrische ornamenten e.a.. Het eigenaardige van deze schoonheid is, dat zij zuiver ontstaat uit de noodzakelijkheid, een functioneel verband voorop stelt tusschen de levensbehoeften en de vorm waarin deze tot uitdrukking komt. De kunst beoefent om haar zelfs wil, de techniek ter voorziening in de maatschappelijke behoeften en tusschen deze de kunstniverheid: schoonheid gepaard aan utiliteit, zij vorderen een onderwijs waarin aan persoon- lijke opvattingen der docenten zooveel mogelijk vrijheid gelaten moet worden. immers tot een streven naar een hoog gespannen ideaal is in de allereerste plaats nodig: bezieling voor de gestelde taak." Was tot 1921 het technisch onderwijs in de stad nog grotendeels in particuliere handen en gericht op eenvoudig vakmanschap, nu was er dus een door de overheid gesteun- de school met de mogelijkheden van theoretisch onderwijs en zelfs een scherp geformuleerde visie omtrent de taak van het technisch onderwijs. Overigens zou de door Wiebenga nagestreefde symbiose tussen vorm en functie op langere termijn niet gerealiseerd worden.
Groei en stagnatie
De afdeling MTS ging in 1922 van start met vijf studierich- tingen: de al bestaande richting Bouwkunde (21 leerlingen, verdeeld over 3 studiejaren), Weg en Waterbouwkunde (3 leerlingen), Werktuigkunde (5), Electrotechniek (8) en Scheepsbouwkunde. De laatste studierichting kreeg zo weinig belangstelling. dat het een jaar later reeds van het programma werd afgevoerd. De leerlingen van de MTS verkeerden. zeker in vergelijking met andere scholen voor middelbaar onderwijs, in een uiterst comfortabele positie. Door het grote belang dat de gemeente hechtte aan goed technisch onderwijs was er veel geld beschikbaar geweest: er stond een modern en functio- neel gebouw, er waren veel praktijklokalen mel een geheel nieuwe inventaris en hel aantal vakdocenten was groot. Zeker ook in onze tijd zal het gegeven dat voor een totaal aantal leerlingen van 35 maar liefst 20 docenten beschikbaar waren enige jaloezie wekken. Uiieraard ging de schoollei- ding uit van een groei van het aantal leerlingen, en dat gebeurde dan ook spoedig, In tien jaar tijd was het aantal opgelopen tot een kleine 200, waarbij vooral de afdelingen Werktuigkunde en Electrotechniek groeiden. De samenwerking met de afdeling Kunstnijverheid op het gebied van de technische vormge- ving bleef echter achterwege: het aantal leerlingen van deze afdeling was relatief gering Vooral onder het directeurschap van Ir. P. van Dooren (1939 - 1944) groeide de school enorm. ln de eerste plaats omdat vanaf 1935 de Zeevaartschool bij de MTS onderge- bracht werd (waarmee in feite de in l798 opgerichte Academie voor teken-, bouw- en zeevaartkunde weer in volle glorie hersteld was). Ook het aantal MTS-leerlingen groeide snel: aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog waren er reeds 324.
De oorlog, die het gehele maatschappelijk leven ontwrichtte, zorgde nog voor een extra toeloop van leerlingen. Dat had overigens meer te maken met de veiligheid die de school voor jongens bood dan met een toegenomen populariteit van het technisch onderwijs. Leerlingen van de school werden namelijk door de bezetter vrijgesteld van de Arbeidsdienst, die vele jonge Nederlanders naar Duitse fabrieken had gevoerd. Daarom zaten aanstaande advocaten en rechters broederlijk in de banken naast theologen en aankomende medici en verwisselden ze graag tijdelijk hun wetboek, bijbel of stethoscoop voor de tekenhaak en de rekenschuif. Uiteraard ontkwarm ook de school niet aan de repressie van de Duitsers. Verschillende leerlingen werden opgepakt na liet plegen van verzetsactiviteíten. Een joodse leraar kwam om het leven in een Duits concentratiekamp. En op de laatste dag van l944 werd schooldirecteur Van Dooren door een Duits commando op brute wijze ver- moord, als represaille voor een aanslag van het verzet op Duitse officieren in de stad.
De ontwikkeling van het technisch onderwijs
Na de oorlog vond er een herwaardering plaats van de verschillende schoolvormen in het technisch onderwijs. De Ambachtsschhol werd omgedoopt in de LTS. Door de 'grote afstand' tussen het niveau van de LTS en dat van de MTS en de door de voortschrijdende industrialisatie gewenste specialisaties moest er een tussenvorm gevonden worden. Dat werd de tweejarige Uitgebreide Technische School (UTS), Uiteindelijk zou deze ontwikkeling leiden tot de omzetting van MTS in Hogere Technische School (HTS) in 1957, terwijl de UTS gaandeweg zou veranderen in middelbaar technisch onderwijs. De MTS aan de Petrus Driessenstraat groeide in die jaren, onder invloed van een steeds toenemende vraag van het bedrijfsleven, gestaag. Waren er in 1946 zo'n 400 leerlin- gen, tien jaar later was dat gestegen tot 509 (exclusief het aantal studenten dat ergens een praktijkleerplaats vervulde). In 1952 werd begonnen met een nieuwe opleiding Chernisclie Techniek, Waarvoor zich het eerste jaar 22 leerlingen aanmeldden. Drie jaar later werd voor alle opleidingen een schakelklas geintroduceerd voor leerlingen van lagere technische opleidingen. Door de groei van de school dreigde er ruimtegebrek te ontstaan. Een oplossing werd gevonden in verbouwingen en de aanbouw van een nieuwe vleugel, De Kunstnijverheidsschool zou onderge- bracht moeten worden in een ander gebouw. Deze werd in 1964- weer een zelfstandige Academie voor Beeldende Kunsten met een eigen directeur. De HTS en de Hogere Zeevaartscliool bleven een scholengemeenschap vormen (tot in 1972 de HZS naar Delfzijl zou verhuizen), De ontwikkeling binnen het onderwijs verliep, analoog aan de snelle technische en industriele ontwikkelingen in de inaatschappij, stormachtig. Lag bij het ontstaan van de MTS in het begin van de eeuw de nadruk nog op een voorberei- dende opleiding voor de bedrijfspraktijk, vanaf de jaren zestig werd de HTS'er klaargestoomd voor zelfstandige technische functies, die meer en rneer naar een wetenschap- pelijke richting neigden. De toelatingseisen voor de HTS werden steeds strenger. Directe toelating kregen alleen degenen met een diploma 5-jarige HBS-B of Gymnasium-B. Andere leerlingen moesten een - in 1965 ingesteld - Voorbereidend jaar volgen, waardoor voor hen de HTS een vijfjarige opleiding zou worden. Met de komst van de Mammoetwet en de nieuwe vormen van middelbaar onderwijs kwam ook daarin verandering. Voortaan konden leerlingen van de HAVO, rnet het juiste vakkenpakket, aan de opleiding deelnemen, hoewel de aansluiting met het hoge niveau van de HTS niet altijd vlekkeloos verliep (zo bleef in 1974 60% van de eerstejaars met een HAVO-achtergrond zitten!).
Studenten
In het begin van de jaren zeventig steeg het aantal studenten aan de HTS tot hoven de 1000. Het was daarmee een van de grootste l-lBO-opleidingen in de stad Groningen. Binnen de school werd een afdelingsstructuur ingevoerd: studierichrin- gen als Electrotechniek en Weg- en Warerbouwkunde vormden relatief zelfstandige onderdelen van de HTS, met eigen leerplanontwikkeling en eigen inspraakorganen van studenten. Door het massale karakter van de school dreigden onderlinge banden russen studenten van de verschillende richtingen steeds losser te worden. Vooral het in 1934 opgerichte Corps van Leerlingen probeerde daar verandering in te brengen. In hun soos 'De Stookhut', achter Huize Maas aan de Vismarkt, werden regelmatig grote feesten en andere activiteiten georganiseerd Nadat deze gesloten werd hadden de studenren in 'Het Schuilhok', naast het schoolgebouw aan de Petrus Driessenstraar, een eigen ontspanningsgebouwtje. Pogingen om door de oprichting van een 'HBO-cafe' de banden met andere HBO-instellingen aan te halen misluktcn echter. Waarschijnlijk was er in die tijd, zo rond het midden van de jaren zeventig, in tegenstelling tot dc universitaire Wereld nog nauwelijks sprake van een gezamenlijk belang van de verschillende HBO-studenten. Ook op een ander gebied deden de studenten zich gelden: de 'HTS-unie' was een belangenorganisatie van en voor studenten, die actief een democratisering in het onderwijs- systeem bepleitte. Zij stond vooraan in het protest tegen de dreigende afschaffing van het Voorbereidend jaar, zoals dat voor 1975 door de staatssecretaris voor Onderwijs was gepland. Met de verdwijning van het V] zou immers een goede doorstroming vanuit de lagere opleidingen nier langer mogelijk zijn. De actie, ondersteund door het onderwijzend personeel, slaagde in zoverre, dar de staatssecretaris besloot de maatregel tijdelijk op te schorten, totdat een andere oplossing gevonden zou worden.
Een nieuwe koers
De jaren zeventig vormden eveneens een tijd van veranderin~ gen op onderwijsinhoudelijk gebied. Zo werd het aantal opleidingen uitgebreid met bijvoorbeeld een zogenoemde 'kopcursns' Economische Bedrijfstechniek (I974) en werden eerste aanzetten gedaan voor een cursus Computerkuncle en Nurnerieke Besturing (1975). Ook in de al langer bestaande opleidingen zag men een verschuiving naar een meer theoretische benadering van de techniek (hoewel natuurlijk het derde leerjaar als praktijkjaar gehandhaafd bleef), Bij werktuigbouwkunde veranderde het 'tekenen' steeds meer in 'ontwerpen', terwijl bij Weg en Waterbouwkunde een grotere aandacht aan de planmatige aspecten werd besteed. Dic ontwikkeling naar een 'wwetenschappelijker' benadering van de techniek kwam ook tot uiting in een wat forrneler vorm: in 1976 Werd op landelijk niveau gesproken over een nauwere relatie tussen HTS en Technische Hogeschool. Ondertussen werden pogingen gedaan om ook een HTS-avondopleiding in Groningen van de grond te krijgen, Aanvragen van het Provinciaal Bestuur, ondersteund door een haalbaarheidsonderzoek van liet Economiscli Technologisch Instituut (ETI), waren al in 1971 naar het ministerie gegaan. Pas in 1977 publiceerde liet ministerie een scholenplan waarin ruimte was opgenomen voor de avond-HTS. Door middel van een proefinschrij ving probeerde de school de interesse voor avondonderwijs in Groningen te peilen. Toen deze succesvol bleek, besloot men in augustus 1978 met de avond-HTS te starten. Het gemiddelde aantal studenten van deze opleiding zou in de loop der jaren variëren tussen 100 en 150. In 1980 werd aan de bestaande opleidingen van de HTS de nieuwe afdeling Informatica toegevoegd. De opleiding, waarvoor zich het eerste jaar 31 studenten aanmeldden, sloot nauw aan op de toenemende vraag vanuit het bedrijfsleven op het gebied van de techni- sche automatisering. Deze ontwikkeling bleef overigens niet beperkt tot de informatica. Ook bij de andere afdelingen van de HTS was in de jaren tachtig een toenadering tussen opleidingen en bedrijfsleven zicht- baar. In de vorm van onderzoeksopdrachten. het opzetten van expertisecentra, enzovoort, werd daarmee een eerste stap gezet naar de 'Nieuwe taken' van het HBO 'níeuwe stijl', zoals dat vanaf 1986 werd geïntroduceerd.